Geschiedenis
|
In 1505 worden Tako en Gaico van Broersma als edellieden in Kollumerland
vermeld. De laatste was in 1515 grietman vanwege de Geldersen. Broersma
State was hun stamgoed. Gaico was getrouwd met Anna van Broersma en mogelijk
was de State afkomstig uit haar familie. Gaico was reeds vóór 1528
overleden en Anna stierf omstreeks 1555.
Zij bleef kennelijk niet op de State wonen, want in 1532 verkocht Sjoerdt
van Broersma, mogelijk een zoon van Gaico en Anna, Broersmahuis aan Graats van
Cammingha, weduwe van Wilco van Holdinga.* Omdat zij verzuimde de koop
"te bode te doen stellen", dus openlijk af te laten kondigen, verviel het
goed aan keizer Karel V. In een proces dat volgde, werd als compromis
bereikt dat Broersma een onversterflijk leengoed zou worden. Daarbij werd
als voorwaarde gesteld dat “ ’t elkens als versterven of veranderen zal na
haar dood te verheerwaarden met tien Caroliguldens of de waarde van dien”.
Er moest dus bij iedere eigendomsoverdracht 10 gulden (van 28 stuivers)
aan de landsheer betaald worden om diens rechten te bewaren. (Wie dacht
dat de overdrachtsbelasting pas in de 20e eeuw uitgevonden was?)
Na de afzwering van de Spaanse koning in 1578 verviel dit soevereine recht
aan de Provincie Friesland die dit recht behield tot de Franse
overheersing in 1795. Tot die tijd zijn de eigendomsovergangen van
Broesmahuys ende staete, landt ende sant, mit allen zynen toebehoiren
daardoor in de leenregisters te volgen.
Omdat de state al in 1532 door de Broersma's werd verkocht, was er tussen
het Broersmahuis en -leen en de later te Kollum woonachtige families Van
Broersma en Botnia van Broersma geen relatie. De eerste stamde misschien in
vrouwelijke lijn uit de oude Broersma's, de tweede dankte haar dubbele naam
aan een voorwaarde in een testament uit 1638 van een lid van deze jongere
familie Broersma. Deze latere Broersma's waren enige tijd eigenaars van een
state te Oudwoude en van Sjaerdazathe in Torpsmakluft, Tochma bij Ter Luine
en Rosema in Uiterdijksterkluft in Kollum.
In 1569 en 1612 werd de boerderij toe Broersma genoemd. In 1622 werd
Broersma op de kaart van Winsemius, waarschijnlijk vanwege de status als
leengoed en de herinnering aan het adellijke verleden, echter nog als
adellijk huis aangegeven. De resten van het stinsgebouw werden omstreeks
1630 voor 375 goudgulden ter afbraak verkocht aan Dirk Gerritsz. door de
toenmalige eigenaar Idzert van Eminga.**
In maart 1739 werd de toenmalige eigenaar Gerlach Frederik van Schollen
door de Staten van Friesland vergund “om de Zathe Lands, genaamd
Broersma-leen te Collum te moogen verkoopen, onverkort een iegelijks recht,
en behoudens de gerechtigheid van Hun Ed. Mog. als Leenheeren”. Hierop werd
de zathe, toen 60 pondemaat groot, op 10 september overgedragen aan “Freulin
Anna Dodonea van Burmania, in desen gesterckt met haar Heer Vader de Heer
Jr. Edzert Hobbe van Burmania , majoor van een regiment Cavallerije binnen
Leeuwarden”. Anna trouwde met Anthoni d’Arnaud, die de zathe namens zijn
vrouw in 1757 verkocht. De beoogde koper was de secretaris Sybrandus
Wybrandi, maar deze koop werd door de koopman Harke Sipkes “geniaerd”
(genaast).***
Harke Sipkes verkocht het goed in 1772 aan Eeuwe Jans, die vervolgens in
1788 een deel van de landerijen verkocht aan buurman Willem Livius van
Bouricius, eigenaar en bewoner van Nijenburg.
* Zie voor de oude banden van de Holdinga's met Kollum bij *Oud Meckema.
** Schotanus noemde het in 1664 een "eygenerfde state".
*** Het recht van “naasting” (Fries: niaer) bestond hieruit dat een verkoop
van onroerend goed geblokkeerd kon worden door belanghebbenden in een hoger
rangorde. Familieleden van de verkoper hadden daarin voorrang en vervolgens
de zogenoemde naastlegers, de eigenaren van het aangrenzende onroerend goed.
Degene die een verkoop naastte moest de koop overnemen tegen de prijs die
door de oorspronkelijke koper was geboden.
|