Geschiedenis
|
In 1718 was naast de sate nog een stinswier aanwezig; in 1989 stond naast
het terrein alleen nog een huis.
De oudste vermelding van dit goed is uit 1483. De hoofdeling Jeppe Jeppema
van Westernijkerk liet in dat jaar Mercle guth aan zijn vrouw Luts Feitsma
als dowarie na. In de Duitse vertaling van zijn testament heet het: item
Lutge sal haben Mercle guth, alzo als es ist, ewig und erblich,
auszgescheyden funff marck renthen dy Ethie kindere darinn habenn en item
Mercla guth, das Lutge haben sall, das sall Feye, Onthia und Gerit frey
machen in alle rechten, auszgeschlossen dy funff marck renthen dy Ethie
kinder darinn haben.
De naam Mercle of Markla is ontleend aan die van het gehucht Mercelum of
Merselum waartoe het goed gehoorde. Deze buurschap op en rond de,
inmiddels verdwenen, westelijke terp aan de Jousmabuurtsterweg wordt reeds
in de rond 1230 tot stand gekomen levensbeschrijving van abt Fredericus
van Mariengaarde (1163-1175) als woonplaats van een edelman vermeld. De
identificatie van deze adellijke woonplaats in de latere kloosterkroniek
van Sibrandus Leo (16de eeuw) met Marckla is vanwege de in 1718 nog
bestaande stinswier geloofwaardig.
De historische betekenis van Markla ligt vooral in de ouderdom en de
continuïteit van deze machtspositie. Door de Abtenlevens van Mariengaarde
zijn we goed geïnformeerd over zeven generaties van edelen te Mercelum
(van het midden van de 11de tot het midden van de 13de eeuw). In de
vijftiende eeuw was Markla afgezakt tot pachtgoed van de hoofdelingen
Jeppema. Alleen de wier herinnerde toen nog aan de stins. Opmerkelijk is
dat desondanks de naam Marckla in de vroege 16de eeuw gedurende enige
tijd weer als familienaam van een van de staken van de erfgenamen van
Jeppema ging functioneren.
De niet met name genoemde stamvader te Merselum trouwde aan het einde van
de 11de eeuw met Siweris, dochter van Ulbrand, schout van Rinsumageest.
Zij trad op oudere leeftijd in Mariëngaardes dochterklooster Bethlehem
(bij Bartlehiem). Haar zoon Renik van Mercelum, als nobilis en potens
aangeduid en bijgenaamd "grote Renik", behoorde rond 1163 tot de eerste
begunstigers van Mariengaarde. Merselum vererfde op Reniks zoon Wibrand
Renekenga. Zijn vooraanstaande positie blijkt uit zijn titel dominus. Van
Wibrand zijn drie kinderen bekend. Zijn dochter Ava werd evenals haar
tantes non in Bethlehem en werd rond 1235 met anderen naar Mariëngaardes
dochterklooster te Belbog in Pommeren gestuurd; zijn zoon Dodo trouwde met
Sitetis, de dochter van Siard Rembrechta van de Rembrechta-stins te
Marrum; Merselum kwam aan Wibrands andere zoon, die naar zijn grootvader
jonge Renik werd genoemd. In de Abtenlevens staat een mooi verhaal over
het weer tot leven wekken van het zoontje van zijn melkmeid aan het graf
van abt Fredericus.
De nauwe relatie tussen Merselum en de abdij Mariengaarde kan nog worden
geïllustreerd door de vondst van het zegelstempel van een waarschijnlijk
Mariëngaarder kanunnik uit de 13de eeuw bij Marckla.
Na honderd jaar zwijgen van de geschreven bronnen wordt vervolgens in 1369
Merselum opnieuw genoemd. In dat jaar is Bernard van Merslum uit
Ferwerderadeel één van de rechters van het Oostergose rechtsdistrict
Wininge. Nadien wordt Merselum niet meer als zelfstandige buurschap
genoemd; in de 16de eeuw werd het tot Jousmaburen gerekend. De naam leeft
voort in die van het bovengenoemde Mercla-guth, dat in de 15de eeuw een
pachtgoed van de hoofdelingen Jeppema te Westernijkerk was. Zoals gezegd
verkreeg Luts Feitsma dit goed bij testament van haar man Jeppe Jeppema,
terwijl Jeppes halfbroer Feye Unema Jeppemastate in Westernijkerk (zie
aldaar) erfde. Het is niet bekend of zij met haar tweede man, Tjalling
Lieuwes Jellinga (uit Britsum, zie aldaar) op Marckla is gaan wonen.
Auck Jellinga gezegd Marckla, de dochter van Tjalling en Luts aan wie
Marckla vererfde, woonde er in ieder geval niet: als eerste eigenaar van
het goed staat in 1511 haar man Take Mockama vermeld, terwijl de gebruiker
van het 68 pondematen grote goed de pachtboer Renick Merckla was. Na het
overlijden van Take Mockema hertrouwde Auck met "haar knecht, een man van
bescheiden fortuin", Wyger Feytsma geheten. Markla vererfde van Auck van
Jellinga op haar dochter Taeck Takesdr. van Mockema, eerst gehuwd met
Lieuwe van Beyma en later met dr. Hessel van Aysma. In 1640 is Markla
eigendom van Orck van Doyem, een nakomeling van Taeck van Mockema uit haar
tweede huwelijk; Siurdt van Beyma, zoon uit haar eerste huwelijk was in
1561 gerechtigd tot een rente uit het goed.
Hoewel Markla in de 15de en 16de eeuw een pachtboerderij was, straalde het
nog een zeker prestige uit. Dat blijkt uit het feit dat Auck van Jellinga
meestal niet met de naam Jellinga, maar als Auck Marckla voorkomt. Ook de
stinswier, in 1718 nog aanwezig, en de in 17de-eeuwse wapenboeken
voorkomende wapens Marckla hielden de herinnering aan de vergane glorie
nog vast. Een van deze wapens vertoonde het wapen Feytsma en duidt op de
eigenaars Luts Feytsma en misschien ook op Wyger Feytsma. Het andere
vertoont de fascinerende afbeelding van een olifant.
De stinswier van Marckla lag in 1718 op de terp van Merselum. Deze terp
lag op de kwelderwal, waarop de dorpen Hijum en Hallum liggen en waarop
ten westen van Hallum ook de terp van Ondersmaburen lag. Archeologisch
onderzoek is tot nu toe niet verricht. Wel trof Tjamme Valk hier het
bovengenoemde zegelstempel aan en vond hij in 2008 vele brokken tufsteen.
Nader onderzoek zou uit kunnen wijzen of nog fundamenten aanwezig zijn.
Op het kadastrale minuutplan van 1832 is aan de westkant van het terrein
nog een brede gracht te zien; het terrein zelf was toen onbehuisd.
|
Bewoners
|
- NN van Merselum, geboren rond 1080
- Renik van Merselum, geboren rond 1110
- Wibrand Renekenga van Merselum, geboren rond 1140
- Renik jr. van Merselum, geboren rond 1170
- Sibrand Renekenga, geboren rond 1200
- Bernard van Merselum, in 1369 rechter van het district Wininge
- Jeppe Jeppema (test. 1483) en Luts Feitsma
- Tialing Jellinga en Luts Feitsma
- Auck Jellinga alias Markla met 1. Taco Mockema en 2. wsch Wyger Feytsma
- Taeck Takesdr Mockema en 1. Lieuwe Beyma en 2. dr Hessel Aysma
- Siurdt (Lieuwez) Beyema bezat in 1561 een rente uit Merclasaete
|