Montzimahuis te Leeuwarden

Ligging Het huis stond in Leeuwarden, aan de Weaze t.p.v. de huidige nummers 28 en 30.

Tekening van de Stins door Ids Wiersma uit 1906

Andere benaming Ayttahuis, Ayttastins
Ontstaan Het oorspronkelijke huis werd gebouwd voor 1500.
Geschiedenis Het huis moet vóór 1500 gebouwd zijn en uit de naam valt af te leiden dat het gesticht werd door een telg uit het geslacht Montzima dat ook de Monsma State te Blija bewoonde. Rond 1500 was de Hertog van Saksen eigenaar van het blijkbaar zeer representatieve pand.

Wopke Eekhoff schreef in 1846 over dit huis ondermeer:
“De Hertog van Saksen bezat in der tijd hier in de nabijheid nog een aanzienlijk gebouw, dat wij, regt over Andringahuis, aan de overzijde der Oudegracht, op de Weaze aantreffen. Oorspronkelijk was het door het adellijk geslacht MONTZIMA gesticht, en Hertog GEORG bewoonde het, of was er althans eigenaar van, toen hij het in den jare 1515, uit vorstelijke milddadigheid, schonk aan FOLKERT AYTTA en zijne vrouw YDT HANIA, nadat de door hen bewoonde hoeve Barrahuis, onder Wirdum, in den strijd tegen de Gelderschen gedeeltelijk verbrand was geworden. Na hun overlijden is dit huis, hetwelk sedert ook Ayttahuis wordt genoemd, ten deel gevallen aan hunnen tweeden zoon, den grooten geleerde en staatsman VIGLIUS VAN AYTTA VAN SWICHEM, die thans de hooge waardigheden van President van den Geheimen Raad der Nederlanden te Brussel en Zegelbewaarder des Keizers bekleedt, en onlangs tot Ridder van het Gulden Vlies verheven is. (Hij was overigens “Canselier” van het Gulden Vlies en geen eenvoudige “Ridder” – JL). Vandaar, dat het in steen gehouwen keizerlijk wapen tusschen de pilaren van Hercules, met het ordeteeken van het Gulden Vlies omhangen en met de zinspreuk: Plvs Oultre geteekend, den voorgevel van dit huis versiert. Hoewel in vele hooge betrekkingen meest buiten 's lands verkeerende, stelt hij grooten prijs op het bezit van dit gebouw, waar achter een groote hof en stallen tot langs den Wirdumerdijk strekken.”

De genoemde steen is ingemetseld in de zijmuur van het huidige pand. Het vertoont niet meer het keizerlijke wapen maar de korenschoof van de Aytta’s. (zie foto 2)

In aantekening 61 in zijn “Geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden” vertelt Eekhoff verder ondermeer:
“Dit huis, hetwelk thans nog op de Weaze, als hoekhuis van de Wijdesteeg of Ayttasteeg, bestaat, en, hoewel sedert lang tot de woning en werkplaats van een smid vernederd, nog deszelfs ouden vorm en vele kenteekenen van vroeger aanzien vertoont, ja zelfs het gemelde wapen nog in den gevel voert, is in vele opzigten merkwaardig. Het wordt Montzima- en Mintzimahuis genoemd, waaruit schijnt te blijken, dat iemand uit het geslacht MONTZIMA van Blija, later aan de AYTTA'S vermaagschapt (zie Stamboek, 15, aant. 13), voor den stichter is te houden. Hoe het in het bezit kwam van Hertog GEORG van Saksen, is onbekend; maar dat hij het als een vorstelijk huis (domum Ducalem) bezat, en dat hij het in 1515, als een blijk van groote genegenheid, welken hij den AYTTA'S toedroeg, aan FOLKERT AYTTA heeft geschonken tot eene vergoeding voor de door dezen aan hem bewezene diensten en geledene schade… “

De heer VAN HALMAEL schreef daarover in de Friesche Volks-Almanak voor 1843: “Op dat hertoglijk huis waren Folkert en IJdt sedert in staat, herbergzaamheid en gastvrijheid, twee hoofddeugden, zoo van hen als van de Friezen in het algemeen, aan velen ruimschoots uit te oefenen, en in het bijzonder, aan menig een hunner, almede door de rampen des oorlogs ongelukkig geworden bloedverwanten. Op hetzelve borgen zich Lieuwe van Tjepma, met Eeck zijne huisvrouw en zuster van IJdt, met zijn kroost, en Broer (van Tjepma - JL), der laatstgemelden broeder, en beide mannen werden er het offer van naargeestigheid, welke hen langzaam ten grave sleepte. Op dat huis schonk ook Ijdt haren Folckert nog drie telgen: twee dochters, Mints en Saep, en een zoon Gerbrant, en eindigde zij hare dagen in het jaar 1540.”

Eekhoff vervolgt:
“Hun tweede zoon, VIGLIUS VAN AYTTA VAN SWICHEM, erfde het huis. Daar hij, in hooge betrekkingen geplaatst, meest in België en buiten ’s lands verkeerde, liet hij het welligt door leden van zijne familie bewonen (*). Want dat hij er prijs op stelde, blijkt uit het slot van zijn Leven (Anal. I 54), waarin gezegd wordt, dat hij dit huis, zoowel als dat te Swichem, sierlijk heeft laten herbouwen en vergrooten; en bewijst ook zijn Testament, van den 20 Maart 1576, waarin hij zijn huis, genaamd Mintzima, gelegen te Leeuwarden, met al wat daartoe behoort en aan grenst, en met al de meubelen, welke daarin bij zijn overlijden bevonden zullen worden, nalaat en bespreekt aan de drie broeders Dr. BUCHO, FOLKERT en Dr. WIBRANT VAN AYTTA, zonen van zijnen broeder SEERP en BARBARA VAN HETTEMA, en aan VIGLIUS, den zoon van hunnen broeder HETTE VAN AYTTA. Voorts wil hij, dat het huis in de familie blijve, opdat zij in twijfelachtige en gevaarvolle tijden een toevlugt hebbe; in dier voege evenwel, dat, wanneer er sommigen van hen afwezig ofbuiten het vaderland zijn, diegene van hen, welke zich te Leeuwarden onthoudt, daarin voor niet wonen zal, onder voorwaarde, dat hij het behoorlijk en wel onderhoude. Nog voegt hij er bij, dat niemand hunner zijn aandeel vervreemden of bezwaren mag, maar dat het eene gedeelte aan het andere moet toegevoegd worden, opdat het huis in den mannelijken stam der AYTTA'S of hunne aanverwanten moge blijven, en dergelijke bepalingen meer, welke van zijne genegenheid en zorg voor dit ouderlijke erf getuigden.

Hoe stellig deze bepalingen ook waren - wij vinden dit huis zes jaren later vermeld, wčl in het bezit van, doch niet bewoond door het geslacht AYTTA. Andermaal werd het verheven tot eene vorstelijke residentie van het hoofd van dit gewest. Toen BERNARD VAN MERODE, Heer van Rummen, als Luitenant-Stadhouder van Prins WILLEM van Oranje, in 1580 het bestuur over Friesland aanvaardde, schijnt hij dit aanzienlijk huis van genoemde erfgenamen gehuurd, en hier zijn intrek genomen te hebben. Dit blijkt althans uit de Ms. Geestelijke Rekening van Leeuwarden van den jare 1582, waarin wij onder de grond- of stedepachten van het konvent der Jakobijnen of Dominikanen vermeld vinden: “Doctor Wiglius Aita huis, staende op die Weese, in welcke huis nu die Stadtholder zijn residentie heeft, geeft jaerlicx desen conuente te grondtpacht een gouden gulden, die men van de Gedeputeerden sal innen."
Hoogst vermoedelijk was bovengenoemde Doctor VIGLIUS VAN ATTTA de zelfde als die, welken wij als den laatsten der vier erfgenamen vermeld hebben. Het is waarschijnlijk, dat hij de aandeelen in het huis van zijne drie ooms verkregen hebbe, dewijl hij later steeds als eigenaar van het geheel voorkomt, en hij ook de voorouderlijke state te Swichem bewoonde, gelijk uit de papieren van Tjaerda state te Rinsumageest blijkt. Hij kwam als zoodanig vervolgens twee malen in aanraking met het Stedelijk Bestuur, en wel op de volgende wijze, welke ons tevens vergunt op de plaatselijke gesteldheid van het huis en erf een blik te slaan.
Het hoofdgebouw van twee hooge verdiepingen had toenmaals uitwendig den zelfden vorm als nog tegenwoordig, doch bezat aan de noordzijde een driemaal langer zijpand, dat zich verder dan de halve lengte van den tuin uitstrekte. Die hof omgaf dit gedeelte aan beide zijden, en strekte zich tot den Wirdumerdijk uit, waar hij door een ringmuur van de straat was afgescheiden, even als aan de zuidzijde van de Wijdesteeg. In den hoek, door beide muren gevormd was een groot gebouw, dat tot stalling diende. Toen het Stedelijk Bestuur zich in den aanvang der zeventiende eeuw meer en meer op het verfraaijen van de stad en derzelver gebouwen begon toe te leggen, oordeelde het, dat de lange ringmuur van Ayttahof, op den Wirdumerdijk, deze hoofdstraat der stad ontsierde.
Raad en Gezworene Gemeente besloten dus den 20 Januarij 1617: “dat Jr. Wiggle Aijta belastinge sall worden gedaan, omme d' achterplaatse van sijn hoff binnen deser stede bij St. Jacobs Poorte met bequame woningen van twe viercanten hooch t' bebouuen, ofte d' selue aan d' Stad ofte ijemant anders t' vercopen ofte verpachten, omme met sodanighe woningen tot Eer van d' Stad betimmert te mogen worden." Hoewel deze aanzegging drie weken later vernieuwd-, en hem “Acte van guarand in behoorlijcken forma" toegezegd werd, ten einde hem tot allen tijden t' guaranderen, costeloos ende schadeloos te holden," bleef Jr. AYTTA evenwel weigeren aan dit verlangen der Regering te voldoen, op grond van bezwaren hiertegen, welke bij aan het testament van zijnen oudoom, den President, ontleende. Het Bestuur liet dus de zaak vooreerst rusten, doch hervatte haar weder negentien jaren later, toen het, bij Resolutie van 19 Februarij 1636, “Viglius van Aytta tot Swichem ordonneerde, de achterplaetse van Mintsma huijsinge bij Wirdumerpoort te verpachten, tot bouwinge van huijsingen, twee viercanten (of verdiepingen) hoogh, des dat hem behoorlijcke Acte van guarrand sal geleuert worden." Niettegenstaande hem die Acte werd ter hand gesteld, bleef hij, die in 1641 overleed, ongenegen om aan dit bevel te voldoen, en ook zijne erfgenamen hebben hieraan niet voldaan vóór den jare 1664, dewijl de kaart van dat jaar, in SCHOTANUS, ons den hof nog onbetimmerd vertoont. Eerst na dien tijd is Ayttahof tot erven uitgegeven, en aan den Wirdumerdijk met vier huizen (Wijk D, N°. 89, 90, 91 en 92) en in de Aytta- of Wijdesteeg met drie woningen (N°. 94, 95 en 96) bebouwd. Deze wijze van bebouwing is nog in den tegenwoordigen toestand dier huizen te onderkennen, dewijl Ayttahuis een overbouwden uitgang heeft op den Wirdumerdijk, welke achter die later gebouwde panden langs loopt. In het laatst der zeventiende eeuw is het huis door de erfgenamen van Jr. AYTTA verhuurd- en tot verschillende einden gebruikt geworden. In 1682 vermelden de Stedelijke Resolutieboeken dat de Doopsgezinden vergaderingen hielden “Op de Waese in de Huizinge van Jr. Aita."
In 1690 was JAN MATTHYSEN daarvan huurder, toen de Regering hem liet aanzeggen, den bouwvalligen stal te laten herstellen, ter voorkoming van ongelukken. Later is het gebouw aan de achterzijde ten deele gesloopt, en het overige tot eene brouwerij gebruikt; en thans is de zelfde zaal, waarin eens de beroemde Staatsman woonde, en de Stadhouder des lands gehoor verleende - eene smidse.”

Later is op de hoek van de Ayttasteeg en de Weaze een pakhuis verrezen, waarin tegenwoordig het café (nachtclub?) “Slot 30” gevestigd is.
Bewoners tot 1515 Hertog Georg van Saksen
1515 - 1540 Folkert Aytta en Ydt Hania
1540 - 1576 Viglius van Aytta van Swichum
1576 - ? Bucho, Folkert, Wybrand en Viglius van Aytta
1580 Bernard van Merode, Heer van Rummen (huurder)
1582 - 1641 Viglius van Aytta (alleen eigenaar)
1641 - ? erfgenamen van Viglius van Aytta
Huidige doeleinden Het huis is nu een café (nachtclub ?).
Opengesteld Openingstijden zijn mij niet bekend.
Foto's De huidige bebouwing op de plaats waar Montzimahuis heeft gestaan De wapensteen in de zuidelijke zijgevel op 16 februari 2007 Montzimahuis op de plattegrond van Leeuwarden door J. Sems, 1603
Bronnen Tekst: Jan Leemburg
“Geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden” door W. Eekhoff, 1846
Afb. 2: Stinsen en States, Adellijk wonen in Friesland, 1992
Foto’s 1 en 2: Jan Leemburg
Afb. 1: detail plattegrond door J. Sems, 1603