Geschiedenis
|
Bij het streven van de stad Groningen in Oostergo de macht te krijgen, sloot
zij verdragen met veel dorpen en hoofdelingen. Daarnaast probeerde de stad
haar positie ook militair in stand te houden. Daarom werden hier en daar
verdedigbare steunpunten ingericht. In 1467 werd zo met Kollumerland een
verdrag gesloten voor de tijd van 30 jaar, waarbij de stad het recht kreeg
een huus in te richten en daarop enen casteleyn te zetten. De kosten moesten
door de plaatselijke bevolking worden opgebracht doormiddel van een nieuwe
huisbelasting. Verder zou de bevolking een bijdrage leveren aan het graven,
arbeiden en bolwarken rond het huis. Het doel zou zijn recht en vrede te
bevorderen. Buiten dit verdrag bleven enkele met name genoemde personen,
waarschijnlijk hoofdelingen die zich tegen de stad keerden. In Kollum waren
dat Pybe Meckema (alias Eernsma) op Meckema in Meckemaburen en Pybe Bawama
op Bama.
Het sterck huys met een wyde ende diepe graft lag strategisch dicht bij het
dorp aan de Rijd. Rengers ten Post vertelde later in zijn kroniek dat het
casteleins huesz stond dar nu Sippe Meckama woent anno 1583 en dat de
grietenijgalg van Kollumerland daar stond, dat noch de Galge venne heet.
Pybe Meckema's schoonzoon Feye Riemersma alias Meckema heeft rond 1500 het
Groninger casteelhuys of blokhuis weten te verwerven. Ironisch is dat Pybe
Meckema zich in 1467 juist tegen de stichting ervan had verzet, althans werd
uitgesloten bij het verdrag over de bouw. De volgende eigenaar was Feyes
zoon Pybe Meckema. Hij was Bourgondisch gezind, en nam ook deel aan
militaire acties. De strategische plaats aan de Rijd zal zeker meegespeeld
hebben bij Pybes keus voor het kasteel. Het lijkt een herhaling van de
verwerving door de Meckema's eerder in de 15de eeuw van de andere
dwangburcht onder Kollum, even noordelijker aan de Rijd bij Ter Luine. Pybe
overleed in 1549 te Brussel waar hij, evenals twee van zijn broers, in de
St. Gudulakerk werd begraven. Hij had twee zoons: Sippe en Feije. Feije
woonde met zijn vrouw Ibel van Unia op Eernsmastate te Jouswier.
Sippe erfde Nieuw Meckema. De vader van de beroemde schilder Hans Vredeman
de Vries was ‘busschieter’ (kanonnier) en had gediend onder Sippe, die
artillerie-officier was onder de stadhouder Schenck. Hierdoor maakte Sippe
kennis met de jonge schilder. Waarschijnlijk liet hij Hans in 1549 naar
Antwerpen komen om er te werken aan de triomfbogen die daar ter ere van de
toekomstige koning Philips II werde opgericht. Later kwam hij naar Kollum
en schilderde daar een “outerstuck in olieverw”, waarschijnlijk bestemd
voor het altaar van het Goyinga-leen waarvan de Meckema's het
patronaatsrecht hadden. Te Kollum vond Hans bij een schrijnwerker de
werken van Vitruvius over het “doorzicht” (perspectief) tekenen die een
diepe indruk op hem maakten. Hij ging ze bestuderen en de principes in
zijn werk toepassen. Volgens dr. Van Vloten werd hij “in praktijk en
bespiegeling, de grondlegger der bouwkundige schilderkunst in Nederland”.
Scipio (Sippe) van Meckama verscheen in 1555 als volmacht ten Landsdage
vanwege Kollumerland, waarop het afleggen van de eed aan koning Philips
werd besproken. In 1562 behartigde hij op de Landdag (vergadering van de
Provinciale Staten) samen met Kempo van Tadema de belangen van de
Kollumers met betrekking tot de tolheffing op de Scholbalg.
Sippe trouwde vóór 1567 met Emerentiana van Grombach, dochter van Frits van
Grombach en Luts van Martena, in 1533 geboren op Groot Terhorne te Beetgum.
Zij kregen vier kinderen waarvan twee op heel jonge leeftijd stierven. Hun
dochter Sjouck trouwde met Octavian Horion, een Spaansgezinde edelman uit
de omgeving van Luik, die zich er niet voor schaamde “dat hij zijnen
schoonvader naar ’t leven stondt” oftewel probeerde zijn schoonvader te
vermoorden.
Hervormingsgezind en tegenstander van het Spaanse gezag schijnen Sippe en
zijn vrouw de wijk genomen te hebben, want op 26 juni 1568 werd hij
verbannen en zijn goederen verbeurd verklaard. Waarschijnlijk vluchtten ze
naar de familie van Luts van Grombach in Frankenland. Die verbanning heeft
blijkbaar niet lang geduurd, want in december 1572 kochten ze een huis in
Kollum “op Diepswall”. Hij moet een gematigd man zijn geweest èn een man
van zijn woord, want in 1583 schijnt hij bezwaar gehad te hebben zijn eed
aan de Spaanse koning te herroepen/verbreken. Toen Jelger van Feytsma in
1587 afstand deed van zijn grietmanschap over Kollumerland werd Sippe van
Meckema op 8 december van dat jaar tot grietman benoemd. Deze functie heeft
hij uitgeoefend tot zijn dood in 1599. Luts overleed in 1608 te Leeuwarden
en zal ongetwijfeld bij haar man in de Jacobijnerkerk begraven zijn.
De zoon van Sippe en Luts, Hessel, was getrouwd met His van Feitsma. Hij
koos net als zijn vader voor de vrijheid en dus tégen de Spaanse
overheersing. Hij sneuvelde echter op 17 januari 1586 in de slag bij
Boksum, de veldslag die voor het noorden van Nederland de ommekeer
betekende in de strijd tegen Spanje, maar die wèl honderden levens kostte.
Korte tijd later werd zijn zoon geboren die ook Hessel genoemd werd.
Deze Hessel Hesselsz. van Meckema kwam na de dood van zijn grootmoeder in
bezit van Nieuw Meckema. Op 26 mei 1609 trouwde hij met de toen nog maar
14-jarige Lisck van Eysinga. Drie jaar later schijnt hij erg ziek (of
gewond) geweest te zijn want hij overleed op 17 september 1612, zes dagen
nadat hij zijn testament had opgemaakt. Toen brak tussen zijn vrouw Lisck
en zijn zuster Luts een strijd los om de nalatenschap, die uiteindelijk is
bijgelegd. Daarbij kwamen de dames overeen dat Lisck het olde Casteleins
ofte nieuwe Meckama-huys, hoff, hieminge ende hornleger tot Collum met alle
de landen daeronder resorterende in eigendom kreeg en Luts Oud Meckema in
Meckemaburen met de rest van Hessels nalatenschap. Lisck hertrouwde met de
Deense edelman Erich Steinosz. Brahé en ging met hem in Denemarken wonen.
Toen zij in 1623 korte tijd in Friesland was liet zij te Leeuwarden haar
testament opmaken waarin zij bepaalde dat haar broer Ritscke van Eysinga
ondermeer d’ state, sate en landen tot Collum Meckmans-state genaemt, groot
ongeveerlijk vier en tachtig pondt. (84 pondemaat = omstreeks 30 hectare)
zou verkrijgen. Zij overleed in 1624 in Denemarken waarna haar lijk werd
gebalsemd en een jaar later naar Friesland vervoerd, waar zij in de kerk
van Kollum werd bijgezet bij haar eerste echtgenoot.
Na 1616 zal de state mogelijk veelal onbewoond zijn geweest, maar na het
overlijden van Lisck ging Ritscke van Eysinga op Meckema State wonen. In
1632 komt hij voor als volmacht ten Landsdage vanwege Kollumerland en in
1639 werd hij grietman van deze grietenij. Hij was getrouwd met Bauck van
Roorda en samen kregen ze 10 kinderen. Een van hen was dochter Lisck of
Lucia, die Meckema State met aanbehoren, zo niet helemaal dan in ieder
geval voor een groot deel, van haar vader erfde en later eigenaresse van
de hele state was. Ritscke stierf in 1652 en zij weduwe bleef tot haar dood
in 1667 op de state wonen bij haar dochter Foeck. Die was gehuwd met Douwe
van Sytzama en had de state en zathe van haar zuster in gebruik.
Van Sytzama was in krijgsdienst en overleed in 1672 te Zutphen, in welke
stad hij begraven werd. Foeck overleed vijf jaar later en werd in de kerk
van Hallum bijgezet.
Hun dochter Johanna Beatrix was in 1657 op Meckema State te Kollum geboren
en trouwde in augustus 1684 met Berent Heinrich van Voss thoe Beesten,
geboren in het graafschap Lingen en destijds kapitein van een compagnie
Friese infanterie. Zij bewoonden de state, waar in 1697 hun zoon Georg
Friedrich werd geboren. Ook kregen zij een dochter Beatrix, aan wie Lucia
van Eysinga bij testament van 21 juli 1708 de zathe en landen, gelegen
onder Collum, (Meckama-state genaamd), bij haar Ed. Ouders bewoond en
gebruikt, met andere landen daaronder tegenwoordig behoorende, mitsgaders
de geregtigheid van de stoel en kelder in de kerk tot Collum, sampt
grondpachten daertoe en aanbehoorende naliet. Van Voss overleed al in 1709
te Brussel aan een wond die hij had opgelopen in de slag bij Malplaquet.
Misschien is Johanna Beatrix als weduwe bij haar tante Lucia van Eysinga in
Hallum op Feytsma State gaan wonen, want zij overleed daar in 1722, maar
werd in de kerk van Kubaard begraven. Tante Lucia was vier jaar eerder al
te Hallum overleden.
Beatrix van Voss thoe Beesten stierf ongehuwd. Zij schijnt Meckema State
nagelaten te hebben aan haar broer George Frederik van Voss thoe Beesten,
gehuwd met Anna Elizabeth van Burmania. Er staat vermeld dat de state in
1749 eigendom was van de Oud cornet van Voss thoe Beesten en in 1758 van
zijn weduwe. Of zij Meckema State bewoond hebben is niet bekend, misschien
af en toe, maar waarschijnlijk woonden ze vaker te Beesten. Zij maakte
althans daar op 26 juli 1749 haar testament op.
Na haar overlijden erfde Duco Martena van Burmania de state naar het
schijnt, want die was in 1768 eigenaar, maar woonde op Feytsma State te
Hallum.
Aan het einde van de 17de eeuw werd door de eigenaars van Nieuw Meckema het
zogenaamde Nieuwe Gasthuis of De Zeven Kamers gesticht, waarvan het bestuur
tot 1883 aan de eigendom van Nieuw Meckema was verbonden.
Stellingwerf beeldde in 1722 een samengesteld huis van één bouwlaag af.
Een middeleeuwse stins valt er niet in te ontdekken. Herma van den Berg
hield het voor mogelijk dat de aangebouwde schuur met grote inrijpoort
misschien nog een deel van het oude kasteel bevatte. Na de dood van Duco
Martena van Burmania in 1775 viel het doek voor het grote herenhuis en werd
Nieuw Meckema afgebroken. Op de kadasterkaart van 1832 valt alleen een
waterpoel nog op. Andreae spreekt in 1883 nog van een hoog stuk land en
twee bijna dichtgegroeide vijvers.
|
Bronnen
|
Tekst: Jan Leemburg
“Kollumerland en Nieuw Kruisland”, mr. A.J. Andreae, 1883-1885
“De stinzen in middeleeuws Friesland en hun bewoners”, P.N. Noomen, 2009
“De historie gaat door het eigen dorp” dl. III, A. Algra, ca. 1960
Afb. 1: www.hisgis.nl
Afb. 2: Stinsen en States, Adellijk wonen in Friesland, 1992
|