Ligging |
Het adres van dit huis was Haulewei 2 onder Wijnaldum![]() |
Ontstaan | Het huis wordt voor het eerst in 1423 genoemd. |
Geschiedenis |
Noomen schrijft over deze state: Nyenhuis is interessant als oude adelspositie, die eind 15de eeuw door huwelijk opging in het goederenbezit van de Liauckema's van Sexbierum. Bovendien is relatief veel bekend over de gewoonterechtelijke status van verschillende omliggende goederen die korter of langer bij Nyenhuis behoorden (zie Tjitsma State in Wynaldum). De oudste vermelding van deze stins is van 1423: tot Nyenhuyse. Zoals over vele andere adellijke huizen en families kwam in de 16de eeuw ook rond de Te Nyenhuizen een fantastisch, tot in 1017 terugreikend, verhaal tot stand. Bij alle fictie was de in dat verhaal belangrijke relatie van Nyehuis met de abdij Ludingakerke, ook een historische realiteit: de kerk van Wynaldum behoorde aan Ludingakerke, het klooster diende de Te Nyenhuizen als begraafplaats, de abt was politiek en charitatief bondgenoot en adviseur van de familie en ook vermogensrechtelijk waren er nauwe banden. Het eerste historisch betrouwbare bericht over Nyenhuis is van 1423. De graaf van Holland gaf aan "Sicke hovetlinge tot Nyenhuyse" toen een vrijgeleide. Hij zou de zoon van een oudere Sicke te Nyenhuis en Tiets Gerbranda uit Almenum zijn geweest, en hij trouwde zelf met Tryn Aylva van Witmarsum. In 1424 en 1438 nam hij het onderhoud van Roptazijl op zich. Het recht op visvangst en op het houden zwanen in de Roptazijlroede/Ried van zijn nazaten was daar een uitvloeisel van. Sicke en Tryns (erf-) dochter Tiets te Nyenhuis was gehuwd met Schelte Liauckema van Sexbierum. Als weduwe, na 1479, woonde Tiets mogelijk op Nyenhuis. In haar testament noemde zij in 1507 Sint-Andries te Wynaldum haar patroon. Na haar dood in 1507 kwam Nyenhuis en het andere grondbezit van de Te Nyenhuizen aan de familie Liauckema. Epe Liauckema, haar zoon, woonde er in 1505 en verkreeg in 1507 bij testament Nyenhuis en de meeste Wynaldumer goederen van zijn moeder. Enkele goederen die traditioneel een bijzondere betekenis hadden voor de machtspositie van de Te Nyehuizen verkreeg hij daarbij als prelegaat: Enghele gued, ... huys ende statten ... Nyehuistera guet, ... Oldehustera gued ende Jonghema gued.(*1) Indien hij wettig nageslacht had gehad, was er waarschijnlijk een Wynaldumer zijtak Lyaukama to Nyahws ontstaan. Dit was echter niet het geval. Nyehuis ging daardoor behoren tot de pachtgoederen van Liauckema state in Sexbierum. Opmerkelijk is, dat het in 1535 in het testament van Epe Liauckema in tegenstelling tot andere goederen in Wynaldum niet onder het familie-fideicommis van Liauckema werd gebracht. Uiteindelijk werd de band met Liauckema daardoor verbroken; de status als belangrijkste Liauckema-goed in Wynaldum werd overgenomen door Tjitsma. In 1558 verkreeg Schelte Liauckema Nyenhuis bij een boedelscheiding. In 1622 gold het op de kaart bij Winsemius als één van de adelshuizen.” Na de dood van zijn zuster Sjouck van Liauckama in 1599 die Liauckama State ten onrechte liet vererven op haar zoon Tjallingh van Camstra, spande Jarich van Liauckama rond 1600 een rechtszaak aan om het bezit van Liauckama State. Na ongeveer 17 jaar procederen won hij die strijd, maar toen was hij er nog niet. Sjouck en de familie Van Camstra hadden veel geld geïnvesteerd in het herstel van de in 1580 ontstane schade aan Liauckema State en Tjitsma State. Omdat zij die kosten vergoed wilden hebben werd er in 1619 een taxatie uitgevoerd. Na weer jaren van juridische strijd werd Jarich rond 1623, als betaling van het schadeherstel, veroordeeld het Nijenhuis ter compensatie aan de familie Van Camstra over te dragen. Ook daartegen is Jarich kennelijk in het geweer gekomen, vermoedelijk met het argument dat de Camstra’s in de afgelopen 35 jaar sinds het overlijden van zijn moeder in 1579, niet alleen de lasten maar ook de lusten (pachtinkomsten, woongenot enz.) ten onrechte hadden genoten. Ook die strijd blijkt hij te hebben gewonnen, want Noomen schrijft verder: “In 1640 was Jarich van Liauckema nog eigenaar, maar in 1700 was het in niet-adellijke handen. Nyehuis was toen een "gewone" boerderij geworden. De ligging van Nyenhuis is interessant. De naam wijst weliswaar op een jongere positie, maar het aangrenzende Oldehuis illustreert dat deze positie een lange voorgeschiedenis had. Mogelijk had de verschuiving te maken met de nabijheid van de belangrijke waterloop van de Ried/Roptazijlroede.(*2) Van Nyenhuis als stins bestaan geen oude afbeeldingen of kaarten. Enkele andere aanzienlijke goederen onder Wijnaldum waren: Yngela op der Haeula of Engle (Wynaldum FC23, SC23). In 1424 stelde Sicke tho Nyenhuis "Yngela op de Haule" als onderpand voor het onderhoud van Roptazijl. Nog in 1563 werd de eigenaar van het goed daarop aangesproken. De sate op de Voorryp (Wynaldum FC2, SC4). Van 1535 tot 1838 onderdeel van het fideicommis van Liauckema. Epe Liauckema gaf in 1535 aan zijn bastaardzoon Sicke het gebruiksrecht van deze sate, waarop de eeuwige plicht lag de zwanen in de Ried te hoeden. Faersma (Wynaldum FC4, SC2). Pachtgoed, eerst van Nyenhuis, later van Liauckema. Tiets te Nyenhuis besprak in 1507 de kerk een eeuwige rente uit Faersma, die niet verkocht zou mogen worden; voor 25 jaar ontving de Wynaldumer clerus bovendien brood en boter uit het goed. De band met de pachters was hecht: Sicka Faersma was getuige bij Tiets' testament en zijn zoon Thyaert ontving twee pondemaat toe hulp syn scoelganck. Het goed op de Fennen (Wynaldum FC12, SC11) werd door Tiets te Nyenhuis in 1507 bij testament aan de armen geschonken. In floreen- en stemcohieren golden zij als eigenaars, in de administratie van het Liauckema-fideicommis bleef het goed echter pro memorie vermeld. Houckama prebende (Wynaldum FC27) werd in de 15de eeuw gesticht door de eigenerfde familie Houckema. In 1507 vermaakte Tiets te Nyenhuis een rente aan dit leen; haar zoon Epe Liauckema wist de begeving deels aan zich te trekken: hij deed in 1527 met pastoor, kerkvoogden en gemeente een voordracht tot benoeming van een prebendaris. (*1) Op Enghela rustte een eeuwige last met betrekking tot het onderhoud van Roptazijl, bij Oldehustera herinnerde een stinswier aan de ouderdom van de machtspositie in Wynaldum van de Te Nyehuizen en hun voorouders, Jongema in Pietersbierum had eveneens een wier en was bovendien het goed waaruit de Pietersbierumer vicarie ooit was gedoteerd. (*2) De Te Nijenhuizen hadden de verantwoordelijkheid Roptazijl te onderhouden; in ruil daarvoor genoten zij - en later de Liauckema's - de visvangst en het zwaanrecht. Noomen, "Consolidatie", 105, 155. Ropta-state zelf was kloostergoed van Ludingakerke. |
Bewoners |
- (wrsch.) Sicke te Nyenhuis, gestorven 1420, getrouwd met Tiets Hobbesdr Gerbranda van
Almenum. Hun zoon was: - Sicke te Nyenhuis, vermeld 1423, 1424, 1438, 1470, getrouwd met Catharina Epesdr Aelua van Witmarsum. Hun dochter Hylck trouwde met Bocke Gratinga; hun andere dochter was: - Tiets te Nyenhuis, testeerde in 1507, getrouwd met Schelte (III) Liauckema van Sexbierum, die testeerde in 1479. Hun zoon was: - Epe Liauckema, die er in 1505 woonde. Hij erfde het goed van zijn moeder in 1507. Het goed vererfde binnen de familie Liauckema - in 1640 was Jarich Liauckema eigenaar van Nyenhuis, gebruiker Jelte Romckes - in 1698 eigendom van Jancke, Tjerk en Trijntje Feddricks en Aise Arjens Mahu uit naam van zijn vrouw ieder voor ¼ gebruiker van de boerderij met ruim 20 hectare land was Rein Jans - 1728 eigenaren Aise Arjens Mahiu ½, Feddrik Tjeerds erven ¼ en Willem Pieters Mouter uit naam van zijn vrouw ¼; gebruiker Jan Wybrens - 1832 Reinder Matthijs Cloppenburg, predikant te Wijnaldum In de 20e eeuw: - Fam. W. de Hoop - S. Schat - 1967 Jelle Haitse Anema 1989 - heden Jacob en Tsjits Rijpstra |
Huidige doeleinden | Op het state-terrein staat een boerderij. |
Opengesteld | De boerderij wordt particulier bewoond en is niet vrij toegankelijk. |
Foto's |
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bronnen |
Tekst: Een deel van bovenstaande tekst is met toestemming van auteur P.N. Noomen overgenomen van
de website www.hisgis.nl, tab "kaartlagen",
keuze "Stinzen fryslan". Die tekst is tevens gepubliceerd in: "De Stinzen in middeleeuws Friesland en hun bewoners", P.N. Noomen, Uitgeverij Verloren, Hilversum 2009 ”Kadastrale en prekadastrale atlas fan Fryslân”, div. auteurs www.oudtzumarum.nl “De boerepleatsen en gerniershuzen ut it alde barradiel”, K. Swart en G. Vogel, 1996 Tekening 1: archief J. Leemburg Foto’s 1 en 2: Google Earth Foto’s 3 en 4: Jan Leemburg |