Offingahuizen te Achlum

Ligging Deze stins stond te Achlum, gemeente Franekeradeel, op een terp ca. 50 meter ten oosten van de boerderij op Herbaijumerweg 3.

Andere benaming Offenhuysen
Ontstaan De stins wordt al in 1429 (secundair) vermeld.
Geschiedenis De familie Offingahuizen of Offenhuizen lijkt eerst in de 15e eeuw deel van de Friese adel te zijn gaan uitmaken. Hans in Offingahuizen nam begin 15de eeuw deel aan de rechtsomgang van Franekeradeel. In 1429 was hij een van de edele erntfeste heerschappen die de aanzet gaf tot de hervorming van Ludingakerke. Het bericht lijkt op zich wel betrouwbaar, maar de titulatuur kan door de kroniekschrijver Andreas Cornelius naar 150 jaar eerder zijn teruggeprojecteerd.
Huwelijken met Glins (Dronrijp), Fernia (Minnertsga), Popckemahuys (Leeuwarden), Aebingha (Stiens) en Roorda in het begin van de 16de eeuw zullen hebben bijgedragen aan hun adellijke status. (Zie verder: Zie verder: Hein Walsweer in Genealogysk Jierboekje (2001), blz. 89-149.)
In 1640 was Offingahuizen een pachtboerderij, verpacht door jonker Assuede te Groningen. Op de kaart van 1622 komt het als adellijk huis voor. Op de kaart van Schotanus van 1664 ontbreekt het; in de tekst komt het als 't stins ende de state Offenhuizen wel voor.
Tot zover de heer P.N. Noomen.

In “Het dorp Achlum” wordt een ander verhaal verteld. Daarin staat vermeld dat al in 1019 een zekere Johannes van Offenhuysen met zijn vriend Joucke van Harlinge uit Almenum in krijgsdienst ging en tegelijk met zijn vriend in de strijd sneuvelde.
Enkele jaren later, het was ongeveer 1042, begaf Douwe Offenhuysen zich met meerdere voorname heren uit Friesland, die toen ook wel edelen werden genoemd, naar het leger van Hendrik III. Volgens de legende gedroeg hij zich daar zeer dapper en werd in Hongarije zelfs door de keizer onderscheiden.
Zo omstreeks 1411-1412 komen we een Taecko van Offenhuysen tegen. Deze werd door de floreenstemmers voor dat jaar gekozen tot grietman van Franekeradeel.
Later woonde er op de stins een Sako van Offenhuysen. Het was een roerige tijd met vetes en kleine en grote oorlogen. Sako heeft ook dienstgenomen en wel in het leger van Hendrik VII en is in Italië gesneuveld.
Het was in 1421 dat Hans van Offenhuysen rechter was in Franekeradeel en enkele jaren later herhaalde dit zich nog eens. Deze man kwam in 1443 met de kloosterlingen van Ludingakerk over¬een dat het klooster ten eeuwige dage de vloeddeuren van Atjetille zou onderhouden. Deze waterkering zou de eerste stoot van een watervloed vanuit Harlingen op moeten vangen. Rond die zelfde tijd klaagden de pastoors van Almenum, Franeker en Achlum/Hitsum over het (wan)gedrag van de kloosterlingen van Ludingakerk. Er werden besprekingen gevoerd met een aantal edelen om orde op zaken te stellen en daarvoor werd de hulp ingeroepen van enkele omwonende edelen waaronder Hille van Eeslum en Hans van Offenhuyssen. Zij hebben zich beijverd het leven in het klooster weer in goede banen te leiden. Uit de verdere historie van het klooster blijkt echter dat dit weinig heeft geholpen. Het raakte ondanks deze bemoeienissen toch in verval.

Bij een opgave van in gebruik zijnde buitendijkse landerijen in 1546 geeft Fetthie Rinthiezoon schriftelijk op 6 pondemaat land te gebruiken waarvan Foppe van Offenhuysen ten noorden en Atte van Offenhuysen ten zuiden naastliggers zijn. Landheer hiervan is het Convent van Achlum.
Gezien het verloop in de geslachten is het niet onmogelijk dat één van deze beiden de vader van Frederick van Offenhuysen is geweest, die leefde omstreeks 1560. De daarop volgende jaren is meer van deze man bekend.

In het kerkelijk archief van Achlum wordt Frederick in 1560 genoemd bij controle van de kerkelijke rekening. De kerkvoogden van Achlum, Sas Dircksz, Tinie en Hessel Jacobsz. hebben de rekening overlegd. De pastoor van Tzum kwam met de grietman; de grietenijsecretaris en de drie kerkvoogden bijeen "In des pastoers woenhuys". Daarnaast waren ook Fredderick van 0ffenhuysen "Hearscap aldaer" alsmede dorpsrechter Dirck Folkertsz. op deze vergadering aanwezig.
Enkele jaren later, in 1563 waren er volgens het kerkrekenboek 16 stuivers verteerd bij Toenijs Toeniszoon met Fredderick Offenhuys en Meyncke Jans: "Om met de beeldsnijder ouer een te comen en hij is er niet.” De beelden waren verwijderd maar moesten worden teruggeplaatst. Dat moest door de beeldsnijder worden uitgevoerd, maar die kwam niet opdagen. Het blijkt dat Frederick zich inliet met de protestantse godsdienst en zich daarvoor ook inzette. Op 26 juni 1566 stuurde Philips II een brief aan diens “Seer lieve ende beminde neve de Hertog van Alva” waarin hem werd opgedragen Frederick van Offenhuysen voor eeuwig te verbannen en zijn bezittingen verbeurd te verklaren “wegens wederspannigheid ende beroerte”. Dit vonnis is blijkbaar niet uitgevoerd, want de naam Van Offenhuysen wordt in de jaren daarna meerdere malen vermeld. Bij voorbeeld twee jaar later als de grietman van Franekeradeel hem samen met pastoor Tzumme van Mantgum ontvangt voor de rekendag van de kerk. Fredderick van Offenhuysen “Haerscap” staat er. Hij was er dus gewoon nog en nog steeds heerschap.
In 1578 staat hij voor het laatst als heerschap te Achlum in het kerkrekenboek, want door het vertrek van Grietman Van Beymer werd hij op 15 september 1579 diens opvolger als Grietman van Franekeradeel. Hij was dus niet alleen níét verbannen, hij moet zelfs bij de landvoogd in de gunst geweest zijn om die functie te kunnen krijgen. Kort daarvoor was hij benoemd tot dijkgraaf van het Waterschap der Vijf Deelen Zee- en Slachtedijk geworden en later ook ontvanger-generaal van dit waterschap. Dat had hij vermoedelijk te danken aan zijn steun aan de landvoogd Caspar de Robles voor zijn plannen de zeedijken te repareren, te versterken en te verhogen. Zijn naam wordt vermeld in het opschrift op de “Stenen Man” bij Harlingen waarin hij als “Gedeputeerde Binnendijks Frederick van Offenhuysen” is vermeld.
Hij was getrouwd met Riemck Adriesdochter of Rieme van Waltinga. Het echtpaar had in ieder geval twee, maar vermoedelijk drie dochters, waarvan Habel de meest bekende is. Deze Habel trouwde eerst met Hessel Jelgers van Feijtsma van Huizum. Zij kregen twee zoons, Jelger en Gale, die beiden jong zijn gestorven. Het huwelijk heeft niet lang geduurd, want in 1585 is Hessel overleden en te Huizum begraven.
Daarna trouwde Habel met Douwe van Hottinga, zoon van Douwe van Hottinga en Luts van Herema. Zijn naam komt op de grote klok in de kerktoren voor. Dit echtpaar had een dochter die gehuwd is geweest met Bernardus J. Assuede te Groningen, op wiens naam de boerderij Offenhuysen in het stemregister van 1640 stond.
In 1595 wordt de naam Van Offenhuysen nog eenmaal vermeld. De Franeker academie had een tiental jaren bestaan, maar er waren nog steeds meningsverschillen bij zowel de hoogleraren als bij de studenten. De Gedeputeerde Staten benoemden naar aanleiding daarvan een externe commissie die zou proberen tussen de partijen te bemiddelen. Frederik van Offenhuysen wordt genoemd als lid van deze commissie. De juiste datum van zijn overlijden is niet bekend. Bij het waterschap De Vijf Delen, waar men onderzoek naar Frederik heeft gedaan, vermoedt men dat dit in 1598 is geweest.

Eigenaren en gebruikers volgens stem- en floreenkohieren:
1640 “Jr. Assuede, Groningen” eigenaar en Jeslyck Tjerx gebruiker. Het goed “schiet” 26 floreen 21 stuivers en wordt vermeld als “Offingahuysen”.
In 1698/1700 is “Oud-grietman Daniël de Blocq van Scheltinga, gereformeerd” eigenaar en wordt het gepacht door Pytter Minx. De boerderij heeft dan een oppervlakte van 89 pondemaat (32.7 hectare) waarvoor jaarlijks 23 goudgulden en 21 stuivers floreenrente betaald moet worden. Het goed wordt dan vermeld als “OFFENHUYSEN”.
In 1728 wordt “Oud-grietman Martinus Scheltinga” vermeld als eigenaar, waarschijnlijk een zoon van Daniël de Blocq van Scheltinga. De boerderij is verpacht aan de weduwe van Pieter Minks.
In 1832 is het eigendom van Pieter Martens Offinga, koopman te Arum.

Bewoners begin 15e eeuw Hans in Offingahuizen
1640 “Jr. Assuede, Groningen” eig., Jeslyck Tjerx gebr.
1698/1700 “Oud-grietman Daniël de Blocq van Scheltinga, gereformeerd” eig., Pytter Minx gebr.
1728 “Oud-grietman Martinus Scheltinga” eig., Pieter Minks weduwe gebr.
1832 Pieter Martens Offinga, koopman te Arum
Huidige doeleinden Er is niets van de stins terug te vinden, de terp is rond 1925 afgegraven en het terrein is nu weiland.
Opengesteld n.v.t.
Foto's
Bronnen Tekst: Een deel van bovenstaande tekst is met toestemming van auteur P.N. Noomen overgenomen van de website hisgis.nl, tab "kaartlagen", keuze "stinzen fryslan". Die tekst is tevens gepubliceerd in "De Stinzen in middeleeuws Friesland en hun bewoners", P.N. Noomen, Uitgeverij Verloren, Hilversum 2009
“Het dorp Achlum gemeente Franekeradeel” (auteur mij onbekend)