Verklarende Bouwkundige Woordenlijst

Op deze pagina vindt u een aantal bouwkundige termen uitgelegd.

Bint

Driehoekig samenstel van balken in een dakkap

Bovenlicht

Raam boven een deur of het bovenste raam van een venster

Drielicht

Raam dat door middel van spijlen is opgedeeld in drie delen.

Empirestijl

Bouwstijl uit het begin van de 19e eeuw, ten tijde van de Franse overheersing, gebaseerd op de hernieuwde kennismaking met de antieken d.m.v. opgravingen e.d. Toepassing van elementen uit de Egyptische, Etruskische en Romeinse bouwkunst. De term wordt vaker toegepast voor de meubel- en interieurkunst uit deze periode.

Kroonlijst

In de klassieke architectuur is een kroonlijst een geprofileerde horizontale lijst gedragen door pilasters. In de renaissance en het classicisme komt de kroonlijst terug, o.a. als rechte gevelbekroning. In de 19de eeuw wordt de lijstgevel heel populair; de kroonlijst is dan meestal niet meer in zandsteen maar in hout uitgevoerd.

Lambrisering

Wandbetimmering, meestal bestaande uit houten paneelwerk, aangebracht tegen het onderste gedeelte van een muur.

Lodewijk XVI

De Lodewijk XVI-stijl is genoemd naar de Franse koning die regeerde van 1774 tot 1792 (in Frankrijk de Louis Seize-stijl). In Nederland wordt de stijl toegepast in het vierde kwartaal van de 18de eeuw, meer precies: de periode ±1770-±1800. Na de uitbundige Barokstijl van Lodewijk XV volgt en terugkeer naar het classicisme betekent: de strakke lijn is terug. De Lodewijk XVI-stijl is sober en symmetrisch en wordt gekenmerkt door classicistische versieringen als slingers en vazen. Voor het enkele huis geldt dat de strakke en classicistische Lodewijk XVI-stijl zich slecht leent voor toepassing op hals- en klokgevels. Populairder was de lijstgevel. Dit type gevel leent zich meer voor toepassing van de strakke Lodewijk XVI-stijl. De kroonlijst wordt vaak versierd met festoenen. Het puntdak boven de kroonlijst wordt aan het oog onttrokken met een klein schilddak, een groot fronton boven de kroonlijst of beiden.

Moerbalk

Zware dwarsbalk in een zoldering, die de kleine overlangse kinderbalken in het midden steunt.

Piron

Bolvormig op een voet staand ornament op de uiteinden van een nok.

Plint

Het onderste deel van een gevel vanaf straatniveau tot ongeveer de vloerhoogte van de benedenverdieping. Bij een onderkelderd huis/gebouw kan de plint wel 1 tot 1,5  meter hoog zijn. Als een plint schuin (taps) verloopt duidt dat op zware fundamenten van meestal middeleeuwse herkomst.

Rocaille

Decoratieve stijl met motieven van schelpen, koralen enz.

Rococo

De Rococo is in de eerste plaats een decoratiestijl in de bouwkunst en de toegepaste kunsten. Vooral in de periode tussen 1730 en 1780 beleefde zij haar hoogtepunt. De stijl kan als elegant, sierlijk en gracieus omschreven worden. Zij ontstond in Frankrijk, maar haar bloei vond plaats in Duitsland. De gebruikte kleuren zijn veelal licht: roze, wit, lichtblauw, lichtgeel, vaak met goud opgewerkt.

Schilddak

Dak dat uit vier schuine vlakken bestaat.

Sleutelstukken

Geprofileerde houten console onder een moerbalk, zeer stevig daarmee verbonden. Console is een veelal enigszins S-vormig bewerkt vooruitspringend deel dat dient om iets te ondersteunen.

Spatlijst

Onderste rand van het pleisterwerk, wat meestal iets naar buiten staat.

Spiltrap

Wenteltrap met spil. Een spil is een pen of stijl die het middendeel vormt van een schroefvormige constructie.

Stucplafond

Met stucwerk versierd plafond. Stucwerk is de afwerking in gips van plafonds en muren, in de 18de eeuw vaak voorzien van rijke versieringen (eveneens in gips). Een 18de eeuws huis heeft meestal een rijk gestuukte gang (een stucgang) en stucplafonds in de belangrijkste kamers. Een stucplafond is aangebracht op latten bevestigd aan de balken. De balken worden door het stucplafond aan het oog onttrokken.

Tongewelf

Gewelf waarvan de dwarsdoorsnede een halfronde cirkel of spitsboog is. Het gewelf ontstaat door de boogvorm in één richting vele malen te herhalen, zodat de kruin van het gewelf uit één rechte lijn bestaat.

Zijschild

Lang deel van een schilddak (dak dat uit vier schuine vlakken bestaat).