Geschiedenis
|
Het huis wordt voor het eerst genoemd in 1517. Het blijkt dan eigendom te zijn
geweest van Pier Epes Walta, zoon van Epo Hessels Jongema van Walta. Hij had zich te
Leeuwarden gevestigd vanuit Bozum met zijn vrouw Bauck Worpsdr. van Unia uit Beers
die dit huis waarschijnlijk van haar vader had geërfd. Pier was aanhanger van de
Gelderse partij die Friesland wilden ‘bevrijden’ van het juk van de Hertog van
Saksen en Karel V. Als in 1517 de bezittingen van een aantal ‘rebellen’ door Karel V
in beslag worden genomen, is daar ook dit Uniahuis bij.
In dat jaar wordt het huis, dat hierna Waltahuis genoemd zal worden, aan de stad
Leeuwarden geschonken om dienst te kunnen doen als raadhuis. Waarschijnlijk door de
invloed van de Siercksma’s is er toen geen gebruik gemaakt van dit nieuwe
onderkomen, maar bleef het raadhuis gevestigd naast het Siercksmahuis in de Grote
Hoogstraat. Kennelijk heeft de stad het pand verkocht, want als men in 1594
eindelijk besluit het raadhuis in het Waltahuis te vestigen, dient het pand als
wijnhuis en moet de stad het pand van Anne Isbrants-zoon kopen voor 5.945
goudguldens. Bij die koop wordt het pand als een "blau leyen huys ende andere
huysinge" omschreven.
Blijkbaar bevalt het pand toch niet, want al in 1601 probeert men het Minnemahuis te
kopen om daarin het raadhuis te vestigen. In 1608 wordt een commissie ingesteld om
te zoeken naar een geschikte plek om een nieuw raadhuis te bouwen. Deze commissie
faalde blijkbaar, want in 1617 koopt de stad het noordelijk van het Waltahuis
gelegen Auckamahuis. Het Waltahuis wordt met een flink verlies, voor 2.521
goudgulden, verkocht aan Claes Simonszoon Hoeck. Claes koopt "seeckere hoge
blauleidecte huysinge, tegenwoordich tot het Raedthuys gebruyckt, met alle annexen,
uitgezonderd de Clercke bancken, alle boeck, brieff, ende andere casten, in de
Secretarie, Raed ende brieffcamer, d’ Balie ende d’ haecken op de Raad ende
Sworengemeentecamer, daer ’t geweer op leyt" enz.
Een deel van de betimmering (kasten waren meestal vast in een gebouw aangebracht)
moest dus nog worden verhuisd naar het nieuwe raadhuis. Bij die verkoop wordt de
koper tevens gedwongen om "’t westereind van dese vercofte huysinge aff te breecken
tot verbij d’ darde balcke, in voegen, dat de buytenste cant van de nieuwe geuell
affter d’ zelue balcke opgemetzelt zall worden." Met deze gedeeltelijke afbraak
wilde het stadsbestuur de mogelijkheid scheppen een doorgang te rooien van de
Nieuwestad naar het nieuwe raadhuis. Zo ontstond het huidige Herenwaltje. Uiteraard
kon men met een dergelijke bepaling niet het volle pond voor het pand vragen.
Al in 1618 werd deze verplichte verbouwing gerealiseerd. Tot 1825 bleef het
ingekorte huis in particuliere handen. In dat jaar werd het aangekocht door de
Maatschappij tot Nut van het Algemeen en tot Nutsgebouw en bibliotheek ingericht. Na
het vertrek van het Nut werd het restant in 1903 volledig afgebroken.
|